Primum non nocere

(Ook verschenen bij NCJ)

Afgelopen weekend maakten we vanuit een drukke parkeerplaats een wandeling door het bos. Het was fris, droog weer. In de directe omgeving van de parkeerplaats speelden kinderen op de verschillende speeltoestellen. Op een wiebelige touwbrug speelden vier kinderen. Drie jongens en een meisje. De jongens hoorden bij een oplettende oma. De jongens vlogen van de ene naar de andere kant. Het meisje stond boven op de brug aan één kant haar moment in te schatten. Niets aan de hand. Tot oma besloot zich ermee te bemoeien: “jongens, laat nu dat meisje ook even op de brug”. Haar woorden hielden me bezig. Ze irriteerden me, al snapte ik best haar goede bedoelingen. Mijn vrouw wilde weten waarom ik me er zo druk over maakte. 

Een eindje verder vond ik de woorden. Ondanks de goede bedoelingen van deze oma waren haar woorden om meerdere redenen ongelukkig. Het meisje was nog bezig geweest haar moment te zoeken. Als ze dat zelfstandig had gevonden had ze gewonnen aan zelfvertrouwen, aan assertiviteit en aan veerkracht. Ze had de jongens namelijk laten zien dat ze ondanks haar ondertal in staat was haar positie te vinden. Ze was risico’s aangegaan, maar ze had het gered. Of niet. Dan had ze er ook van geleerd.
De jongens hadden ineens rekening moeten houden met een meisje dat zich met hun onstuimig spel was gaan bemoeien. Ze hadden zich moeten verhouden tot een nieuw element in hun spel, ze hadden zich erover moeten verwonderen en ze hadden daar nieuwe keuzes in moeten maken. Ook zij hadden gewonnen aan de verbondenheid met mensen in hun omgeving, hadden nieuwe grenzen ontdekt en waren een stukje dichter bij hun toekomst gekomen.

De tussenkomst van hun oma leerde de jongens dat meisjes kwetsbaar zijn, dat je er voorzichtig mee moet omgaan en dat je ze dus ook kunt domineren. Het is namelijk aan de jongens om te bepalen dat de meisjes meedoen. Jongens gaan opzij, maken plaats, want.. de plaats is van de jongens! Het meisje leerde door deze onbekende oma dat jongens de baas zijn, dat een meisje niet zelf haar boontjes kan doppen en dat ze afhankelijk is van gezaghebbend ingrijpen om mee te kunnen doen. Zij leert dat ze het zelf niet kan en dat het niet aan haar is om de risico’s in te schatten.
Vier kinderontwikkelingen in de kiem gesmoord. Want de weerbaarheid van deze kinderen werd ondermijnd. Deze oma weet met tien goedbedoelde woorden een enorme invloed uit te oefenen op vier kinderlevens. Nee, ze bedoelde het niet zo, maar ze zei het wel. Het allerbelangrijkste? De kinderen waren er zelf wel uitgekomen en hadden helemaal geen volwassen inmenging nodig.

Als sector jeugdgezondheid kunnen we met die wetenschap in ons achterhoofd naar kinderen kijken. Waar liggen kaders? Waar is de ruimte voor ontwikkeling? Welke oplossingen schrijven we voor en welke oplossingen ontdekken kinderen en ouders zelf? Waar ligt de invloedsfeer van de jeugdgezondheidszorg. Waar kan het met aandacht gebeuren en waar is meer sturing nodig. Hoe ondersteunen we bij de ontwikkeling van weerbaarheid van kinderen? Wat vraagt dat op een consultatiebureau? Op scholen?

We kunnen individuele kinderen niet veranderen. We kunnen werken aan contextrijke landschappen waarbij we streven naar aanvaardbare risico’s en meer en meer het veiligheidsdenken verlaten. Wat is normaal, wat is aanvaardbaar en hoe kunnen we kinderen risicovolle ervaringen gunnen waar ze echt van groeien. 

“Primum non nocere” is een leidend ethisch principe in de geneeskunst. Vrij vertaald: “Allereerst: breng geen schade toe”. Hoe veel ruimte en ontspanning zou er komen in het leven van kinderen als dit wat meer centraal zou komen te staan. Om het goede te doen voor kinderen moeten we hun belangen bij alles meewegen en waar nodig de schade beperken, maar wat is nodig? Hoeveel kunnen ze aan en hoe waardevol zijn risicovolle ervaringen voor kinderen? Wie heeft daarin iets te leren? Is het niet erg des kinds om risico’s te nemen?

Het is erg verstandig als een kind zo nu en dan de kans krijgt om een knie vol straateczeem te verwerven. Dat gaat weer over, het levert korstjes op die je eraf kunt pulken als je in bed met roodgloeiende wangen van een dag buitenspelen in het bos en in de struiken lekker in slaap dommelt. Het levert armen vol krassen op, omdat je merkte dat de meidoornhaag waar je vogeltjes wilde vangen inderdaad een goede plek is voor vogeltjes om zich te verstoppen. Zoveel stekels! Het maakt inventief, omdat je echt een hand van je vriend nodig had om die onderste tak van de boom te bereiken, om er daarna pas achter te komen dat in de boom gemakkelijker is als eruit. Je leert dat het navolgen van die ene vriend succesvoller is dan die ander. Soms stoot je je neus en ook dat hoort erbij..

Willen we de toekomst van kinderen echt dichterbij halen dan zullen we samen moeten werken aan een goed speelveld voor al die kinderen. Dat speelveld kent veel meer facetten dan thuis en school. Juist in de omgeving gebeurt van alles dat de ontwikkeling kan helpen. 

It takes a village to raise a child, of in het Twents: “keender wasst nich van de löch” (kinderen ontwikkelen niet alleen door de wind). Op die brede omgeving hebben we veel meer invloed dan op individuele kinderen. Wie generaties wil redden houdt zich verre van individuele kinderen. Richt de aandacht op de omstandigheden, de context, zorg dat ze met risico’s leren omgaan, maar maak het niet te gemakkelijk! Wie een kind een vis geeft zorgt alleen die dag voor eten. Maar wie het kind leert vissen voorkomt honger. 

De sector jeugdgezondheid heeft een taak om in dat brede perspectief de pleitbezorger te zijn voor het Met Volle Aandacht niets doen. Zij snappen als geen ander de invloed van de brede omgeving en dat de ontwikkeling van kinderen in sprongen verloopt. Soms snel, soms langzaam, meestal vooruit en het meeste vanzelf. Dat Weten vraagt ook leiderschap in het uitleggen van die kennis. Aan iedereen die dat horen moet. Wie dat horen moet mag ook de jeugdgezondheidszorg bepalen.

De pandemie die mij mooie wandelingen en gedachten bracht levert nu ook kopzorgen over de jeugd van vandaag. 
Hoeveel kunnen we nog van ze vragen? 
Wat staat hen de komende jaren nog te wachten? 
Hoeveel ruimte kunnen we ze bieden om te ontwikkelen? 
Hoe zorgen we voor het ontwikkelen van weerbaarheid? 
Hoe ondersteunen we hun veerkracht, hun assertiviteit en hun zelfvertrouwen? 
Hoeveel autonomie staan we hen toe? 
Hoe belangrijk vinden we het werkelijk dat zij zich verbonden weten? 
Vinden we eigenlijk wel dat ze op elke leeftijd al mee kunnen doen? 
Maken we het speelveld wel echt gelijk? 
Wat doen we daarin, maar vooral ook: wat laten we daarbij achterwege?
Mogen ze zelf de risico’s bepalen en opzoeken?
En: wat zijn aanvaardbare risico’s? 

Kortom: Hoe kunnen we zorgen dat “primum non nocere” (Allereerst, breng geen schade toe) bij de keuzes voor onze jeugd leidend wordt? 


Liever kijken? Voor het NCJ maakte ik dit filmpje: